Niek, net twintig jaar oud, komt aan per troepenschip in Indië om na zware oorlogsjaren daar goed te doen zoals veel gewone jonge Nederlandse soldaten dat beoogden:
‘Twintig… wat zijn ze allemaal nog jong… ze hebben eigenlijk nog niet eens geleefd… de meesten van hen waren nog kinderen toen de oorlog uitbrak en na vijf jaren van bezetting en gruwel werden ze, juist toen het leven weer een beetje normaal ging worden, hierheen gestuurd.’
Als sergeant van de luchtmacht maakt Niek met zijn maten kennis met een totaal andere cultuur. De heftige oorlogshandelingen op een vliegbasis worden verweven in hun Indische avonturen vol vriendschap, humor en liefde, maar ook met heimwee, ziekte en eenzaamheid.