Na zijn debuut Koekie-loekie (2024) en Overal jeuk (2025) gaat Willem de Vries verder met het op cynisch-komische wijze vastleggen van het dagelijkse leven, daarbij zijn urologische malheur niet sparend. Geholpen door de onuitputtelijke voorraad gedachten, die komen en gaan en hem scherp houden, ziet hij toe op dat wat er zoal in het maatschappelijke landschap gebeurt. Het boek laat zich even goed lezen als columnachtige beschouwingen van de wereld om hem heen, afgewisseld met persoonlijke noten, waarbij geit noch kool worden gespaard.