In de laatmiddeleeuwse Nederlandse steden was de maagd Maria overal aanwezig. Haar beeltenis was overal te zien. Al die Mariale artefacten konden in potentie wonderen gaan doen. Wanneer dat het geval was, konden de thuissteden pelgrims aan gaan trekken en zich ontwikkelen tot bedevaartplaatsen.
Leven met Maria gaat over wat er gebeurde tussen de bewoners van een laatmiddeleeuwse stad wanneer een Mariabeeld wonderen begon te verrichten. Er waren altijd mensen die het Mariabeeld vanaf het eerste moment steunden, maar het kon ook voorkomen dat er groepen binnen de gemeenschap waren die helemaal niet zaten te wachten op een nieuwe wonderdoener. Wat gebeurde er dan? Hoe kon het dat sommige wonderdoende Mariabeelden in rap tempo de harten van de mensen in hun thuisstad en ver daarbuiten veroverden en andere niet?
Aan de hand van de geschiedenissen van de Zoete Vrouw van ’s-Hertogenbosch, Onze-Lieve-Vrouw ter Eem van Amersfoort en Onze-Lieve-Vrouw van Gratie van Scheut beschrijft Lianne van Beek de (groeps)processen die plaats konden vinden rondom wonderdoende Mariabeelden en werkt zij een ontwikkelingsmodel voor deze devoties uit. De verering van deze Mariabeelden moest stap voor stap haar plek vinden binnen de samenleving. De beelden konden verschillende soorten functies toegekend krijgen binnen hun steden, afhankelijk van wat de stad op dat moment nodig had.
Individuen en groepen konden op allerhande manieren uiting geven aan de band die zij voelden met het Mariabeeld. Omdat men geloofde dat Mariabeelden handelende, levende personen waren, ging het hier om wederzijdse relaties, waarbij het Mariabeeld zelf ook relaties initieerde. Men leefde daadwerkelijk mét Maria. De Moeder Gods kon zo een van de bewoners van een laatmiddeleeuwse stad zijn.