De provincies zijn sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet verplicht om één omgevingsverordening vast te stellen met regels over de fysieke leefomgeving. Daarmee heeft de provincie een instrument in handen om het provinciale omgevingsbeleid juridisch bindend te laten doorwerken. Dit ondersteunt de provincies bij hun wettelijke taak om als ‘gebiedsregisseur’ verschillende maatschappelijke vraagstukken te coördineren. Maar tegen welke vragen lopen de provincies aan bij het opstellen van de omgevingsverordening en welke onderwerpen zijn eigenlijk geschikt om op provinciaal niveau te reguleren? Dit boek gaat enerzijds over de algemene en procedurele aspecten van de omgevingsverordening, waaronder participatie en de milieueffectrapportage. Anderzijds bespreekt een aantal auteurs de uitwerking van enkele actuele beleidsinhoudelijke thema’s in omgevingsverordeningen, zoals water en bodem sturend, netcongestie, bescherming van natuur buiten Natura 2000-gebieden, voorzorg en gezondheid in relatie tot veehouderij en het combineren van ruimte voor landbouw en natuur in de gebieden rond Natura 2000-gebieden. De auteurs onderzoeken onder meer of de omgevingsverordeningen daadwerkelijk leiden tot een integrale (gebiedsgerichte) aanpak, of er nog ongebruikte mogelijkheden voor de provincies zijn en hoe de provinciale regels zich verhouden tot het subsidiariteitsvereiste