Altijd onderweg. Altijd zoeken naar dieper, hoger, breder, beter. Doorgaan, voortgaan, volharden, verder reiken, vastbijten, grenzen verleggen. Tot het ergens ophoudt, stilstaat, eerst nog nauwelijks waarneembaar verloopt. Dan verschuift het licht, draait de wind, slaat het om. En opeens sta je te kijken waar je was, waar je bent gebleven. Het is een punt om vast te leggen, los te laten, mee te nemen.