Hedwig leidt een wat teruggetrokken bestaan in het noorden van het land, tussen veenmeren en rietlanden. Ze verdient haar inkomen met het redigeren van manuscripten en heeft een halfslachtige relatie met een schapenhouder. Op een dag vraagt ze zich af hoe het komt dat ze het liefst zou verdwijnen, zou willen opgaan in het landschap. Het antwoord komt onmiddellijk: Ayutthaya. De herinnering aan wat haar vijftien jaar eerder in die Thaise stad is overkomen wekt een vulkanische, lang uitgestelde woede in haar op, een woede die schreeuwt om wraak.