Als journalist Casper Postmaa zich verdiept in de geschiedenis van zijn eigen huis in het Haagse Nassaukwartier, doemt er uit de archieven een bonte stoet van voormalige bewoners op – rijke weduwen, bankiers, dienstmeisjes, studenten en kunstenaars. Eén naam trekt onmiddellijk zijn aandacht: die van de Duitser Joseph Thum. Thum was tijdens de Tweede Wereldoorlog directeur van het fameuze hotel Des Indes aan het Lange Voorhout, en van 1953 tot 1985 dreef hij het ernaast gelegen chique restaurant Royal, waar tal van ministers regelmatige bezoekers waren. Toen het restaurant met sluiting werd bedreigd, had Postmaa Thum voor de krant geïnterviewd. Een kleine man was het, die in het voorjaar van 1945 zo zwaar gemarteld was dat hij zich moeizaam voortbewoog en alleen nog kon schrijven door zijn pen in zijn vuist te klemmen. Postmaa raakt geïntrigeerd door het verhaal van de Duitser, die in de loop van de bezetting zoveel nazi’s in Des Indes ontving dat het de bijnaam ‘Wehrmacht Hotel’ kreeg – maar die met gevaar voor eigen leven (en dat van zijn joodse vriendin) ook talloze onderduikers verborgen hield in de kelder en de liftschacht van het monumentale hotelpand. Thum kreeg daarbij hulp van een geheimzinnige bondgenoot, een man die ‘de zwarte duivel’ werd genoemd. Een man larger than life: ongrijpbaar, antinazistisch en toch beschermd door de duisterste figuren uit het nazirijk. Hij behoedde de directeur en zijn onderduikers voor het noodlot – en verdween daarna in de plooien van de geschiedenis. Postmaa besluit naar hem op zoek te gaan.