Het christendom getuigt van een bizar godsbeeld. De Bijbel verhaalt over een God die niet onverschillig blijft bij het lijden van mensen en die uit grenzeloze solidariteit wordt wat Hijzelf niet is: mens. Die Mensenzoon toont zich bovendien naakt als broze baby in de kribbe en als veroordeelde aan het kruis. Wat een dwaasheid, wat een absurditeit! En net daar geeft God ons een beeld van de liefde tot het uiterste toe. Kunnen ook wij mensen in navolging van Christus zo’n radicale naastenliefde opbrengen, die zelfs de vijandsliefde omvat?
Dit eerste luik van het tweedelige Handboek diaconie verkent de mateloze, universele en onbaatzuchtige liefde die het christendom predikt. Die Bijbelse verkenning is meteen een zoektocht naar de essentie van die godsdienst. Die ligt niet in dogma’s of liturgie, maar in de praktijk van het liefhebben en dienstbaar zijn. De hele Bijbel wijst erop dat je God niet kan loven zonder om te zien naar je medemensen. Je kan niet oprecht God belijden wanneer je je hart gesloten houdt voor de noden van mens en wereld. Als er geen daden voortvloeien uit je geloof, is het een dood geloof of dan ben je een huichelaar. Geloof zonder liefde is zonder betekenis. Dat geldt niet alleen op individueel gebied, maar ook voor de kerkgemeenschap als geheel. Als de kerk niet dient, dient ze tot niets. Het is de hoogste tijd dat ze daarom opnieuw voluit inzet op caritas en diaconie. Zo niet heeft het kerkinstituut geen toekomst. Op de liefde komt het aan.